Villa Entropie 2

 

.                  E n t r o p i s c h   L e v e n

                                                                    8 JAAR

Jannes was anders dan zijn broertjes en zusjes. Hij was laat met praten en lopen, zwijgzaam maar sterk aandachtig en soms zomaar verdrietig. Jannes lachte bijna nooit en keek vaak alsof hem iets dwars zat, alsof hij door hinderlijke vragen gekweld werd.
Jannes verveelde zich nooit. Hij was dol op spelen met de blokken uit de speelgoedkist of het zand uit de zandbak en zijn broertjes en zusjes vonden het vanzelfsprekend dat moeder hem niet op de kleuterschool deed.

 

In die tijd kreeg Jannes' oudere broer voor zijn verjaardag een spoortrein. In vetvrij papier in een grote kartonnen doos zaten een locomotief, een kolenwagen, twee personenwagons, acht rechte rails en acht kromme rails, alles van blik en gemoffeld in mooie kleuren.
Het broertje legde het spoor meteen uit nog voor het naar school gaan, zette de wagons op de rails, wond de locomotief stijf op en liet de trein rijden.
De locomotief hield het precies tien rondjes vol. Toen bleef hij in een bocht stilstaan.
Nu heeft hij geen kracht meer, zei vader, weet je waar die kracht vandaan komt?
Uit de veer, antwoordde het broertje prompt.
Maar hoe komt die veer dan aan die kracht? vroeg vader.
Ik heb hem opgewonden.
Hoe kom jij dan aan die kracht? wou vader weten.
Uit het eten? aarzelde Jannes' broer.
Zo, zei vader, er zit dus kracht in het eten. Hoe komt dat?
Die komt uit de grond. Aardappels groeien in de grond, gokte een zusje dat erbij kwam staan.
Mis, zei vader, die klei kun je niet eten. Ik zal het je zeggen: de aardappelplant krijgt zijn kracht van de Zon.
En als je in plaats van kracht spreekt van beweging, klopt het ook. Probeer maar!

Een paar dagen later op zondag bij de koffie vroeg Jannes aan zijn oom: Waarom beweegt de Zon, oom?

                                                                      ____________
 
 De familie Lokaal woonde aan de rand van het stadje aan een waterkantje langs een brede vaart die naar het meer ging.
Bij hen voor lagen een paar afgetuigde tjalken met rustende schippers.
Aan de overkant begonnen de weilanden. Ooit had er pal aan de overkant een houtzaagmolen gestaan, waarvan nu alleen nog het woonhuis overeind stond - een scheefgezakt geelbakstenen huisje waarin een oud vrouwtje huisde. Hoe lang nog, bromde Rie als zij, staande in de erker, het vrouwtje aan de overkant langs zag schuifelen.
In de verte, waar de vaart de bocht om ging, stonden drie kalkovens en zag je het rode pannendak van de pottenbakkerij met de hoge schoorsteen getooid met een zwarte pluim. Om die bocht kwamen regelmatig schepen aan, meestal op de motor. De tjalken in de overgang hadden een duwbootje of een buitenboortschroef die naast het gangboord in het water hing. Jannes maakte zich zorgen over de straal koelwater, die uit de zijkant van die schepen kwam. Zou de vaart niet gaan overlopen?
Hoogenkeld kwam er nog een schip op de zeilen langs. Je zag de zeilen achter de kalkovens vandaan komen en langzaam groter worden tot het schip geluidloos voorbijgleed.
 
" 't Had west.
   It is.”
dichtte Obe Postma in die jaren.
                                                                                  
 Aan het waterkantje stonden een stuk of tien woonhuizen die er even voor de oorlog waren gebouwd. Jannes woonde aan het begin, daarnaast woonde een oud-kapitein die zeilboten voor op het meer verhuurde, maar daar ging Rie niet mee om, omdat hij die bootjes in de oorlog aan Duitse soldaten had verhuurd in ruil voor eierkolen. In die winters vroor het wel vijfentwintig graden en wij hadden niks meer, aldus Rie, terwijl de vrieswind recht op onze voordeur stond.
Naast de bootjesverhuurder woonde Grietje Kool samen met haar grijze kater. Grietje was in '45 kaalgeschoren, omdat ze met diezelfde soldaten mee was gegaan. Rie hief de vinger als Grietje ter sprake kwam.
In de volgende huizen woonden mensen die voor Rie niet bijzonder waren, maar op het einde van het rijtje stond het huis van .. Iris.
Iris was even oud als Jannes, maar was wél naar de fröbelschool geweest. Daarom zag hij tegen haar op.
Je moet niet denken dat kinderen op die leeftijd niks voor elkaar kunnen voelen. Iris had goudblonde lokken en ogen als meertjes die niet konden jokken. Jannes voelde zich door een vreemde kracht tot haar aangetrokken. Zo had hij haar een keer zomaar op straat omhelsd en gekust.
O! De Zon scheen, het was zo'n mooie middag, het water glinsterde in de vaart en het riet ruiste op de wind.
Krulletjes die kriebelden, spikkeltjes in haar ogen, haar wangetjes zo zacht, Iris!
Zijn kusje . . . haar kusje..
Er bewoog iets tussen hen.

                                                                               _____________

 

 Net als de vader van Afke's Tiental had Jannes' vader ook een zeilboot: een lange eikehouten schouw met grote zwaarden opzij en een vast voordek, genaamd Klazina. En net als Afkes tiental ging ook de familie Lokaal als het mooi weer was een dagje naar het meer. Zo’n schouw was wel een beetje ouderwets, maar vader wilde niet anders en gaf af op het mahoniehout van de BM-ers om hem heen en zei dat er niets mooier was dan een eikenhouten schip. Ja, pochte hij, van boven is Klazien misschien een beetje hoekig, maar haar onderkantje is superieur.. een dolfijn! Nee, een zeemeermin!  Natuurlijk vonden de kinderen dat ook. Alleen Rie niet, zij had een hekel aan de schouw en klaagde over blauwe plekken opgelopen tijdens het laveren. Rie bleef meestal thuis.

Op het meer zeilde vader altijd eerst een keer naar de overkant. Zijn kinderen genoten van de wind en de golven en als er een ander schip in de buurt kwam dat aan dat van hen gewaagd was, liefst een Regenboog, dan paste vader de koers aan bij de passant, haalde de schoot nog wat aan en een wedstrijd was geboren. Je kon het aan zijn ogen zien. Zijn stem was wat harder als hij vroeg het zwaard verder omlaag te trappen en bij een windvlaag gaf hij niet toe, maar liet schouw juist hoogte winnen. Het schip ging zo schuin dat het water bij de zwaardkoppen over het boeisel sloeg.schouw
 
Maar Jannes met zijn broertjes en zusjes waren niet bang en genoten van de strijd. En inderdaad, pappa kreeg gelijk: het moest wel een beetje waaien, maar dan liep de schouw ook bijna alles voorbij.
 
Later gingen ze op een mooi plekje in het riet liggen om te eten.
Terwijl zijn broers voetbalden op het weiland en vader thee zette op een spiritusbrander, is Jannes een keer, terwijl hij speelde met scheepjes die hij van rietbladeren maakte, overboord gevallen.
Onder water deed hij zijn ogen open en zag een geelbruin licht. Hij dacht heel kalm: nu is het afgelopen. Dag Vader, broertjes, zusjes, Moeder. Hij zag ze allemaal langskomen, de Zon scheen en zij lachten naar hem.
 
Thuis schrok Rie wakker en schoot overeind in bed waar ze een middagslaapje deed. Angst overviel haar.
 
Toen vader even opkeek zag hij nog net Jannes' hoofd even het wateroppervlak tippen. Jannes kon niet zwemmen en trappelde maar wat met mijn voeten in het water waardoor hij niet echt zonk.
Paniek.
De oudste broer heeft hem eruit gehaald.
Op de vloer van de schouw zat hij nat bibberend nog lang te huilen. De stemming was weg, iedereen was geschrokken, stil zeilden ze naar huis.
Rie stond op de kade te wachten, wat ze anders nooit deed.
Iets trok mij naar buiten. O Jannes! zei ze met hese stem, Nu weet ik wat mij bewoog.
                                                                                 ____________
 
Omdat hij de jongste was had hij zijn grootouders niet meer gekend. De enige van die generatie die nog wel leefde was tante Jildou, de ongetrouwde zuster van de moeder van Rie. Die woonde in haar eentje in het ouderlijk huis van Rie aan de andere kant van het stadje. Dat huis was nog helemaal in Jugendstil gemeubileerd. Zonder dat Rie haar kinderen wisten wat voor een bijzondere stijl dat was, vonden zij dat tante Jildou heel mooi en ook wel deftig woonde.
Het was een rijzige vrouw met grijswit haar in page-model geknipt. Ze liep altijd kaarsrecht en had priemende ogen waar niemand tegenop kon. Op straat lichtten de heren even hun hoed voor haar. Zij is een verschijning! liet Rie zich eens ontvallen. Later herinnerde Jannes zich niet anders dan dat zij lange zwarte japonnen droeg, soms met paarse stiksels erop of afbiezingen in rechthoekige motieven, de halslijn ook rechthoekig en schoenen met een hoge hak en een dun riempje over de wreef. Achteraf besefte hij dat ook haar garderobe nog geheel Jugendstil was.
Een paar keer per jaar ging ging de familie op zondag bij tante op de koffie. Tante presenteerde dan echte gebakjes en leerde de kinderen wat het begrip visite inhoudt. En van al die bijzonderheden wordt hier speciaal vermeld dat tante een viool bezat en daar heel mooi op speelde. Ademloos luisterden de kinderen als zij na de koffie en na lang aandringen haar vioolkist opende, die zo mooi met groen vilt was bekleed, een glanzende viool voorzichtig eruit tilde, de strijkstok aanspande, nog even de e-snaar bijstemde, het paars-fluwelen kussentje op haar schoude vleide.. en toen haar viool liet zingen het Ständchen van Schubert, of Sous le Ciel de Paris of Parlez moi d'Amour..
 
Parlez moi d'amour
Redites-moi des choses tendres
Votre beau discours
Mon coeur n'est pas las de l'entendre
...
 
Nu krijgt Jannes zélf het woord:
 
Tante Jildou kwam ook wel eens bij òns langs. Zo ook toen mijn ene zusje tien jaar werd en haar verjaardag vierde. Wij hadden al allerlei spelletjes gedaan, maar mijn zusje was nog niet tevreden. Ze liep naar tante toe en vroeg of die nog een leuk spelletje wist. Wat deed U vroeger voor spelletjes op Uw verjaardag, tante? vroeg mijn zusje nieuwsgierig.
Toen kwam er een geheimzinnig trekje op tante haar gezicht.
'Ik weet wel iets bijzonders', zei ze, 'maar dan moeten jullie heel goed opletten, jij ook Jannes'.
'Alle mensen beschikken over heel eigenaardige krachten. Jullie ook. Ik weet een middel om deze toverkrachten bij jullie op te wekken!'
'Hoe dan tante, hè toe vertel!'
'Het is alleen mogelijk als jullie je heel erg concentreren en niet lachen. Als er iemand niet gelooft in toveren, dan mislukt het.'
Tante zette haar advocaatje op tafel en stond op. Met ontzag keken wij naar haar. Ze was weer helemaal in het zwart en op haar ene schouder droeg zij een roos van rood geglazuurd koper.
'Om het spel te laten lukken moeten jullie mijn aanwijzigingen heel precies opvolgen. Plaats deze leunstoel midden in de kamer, zet de tafel opzij zodat er voldoende loopruimte om de stoel is.'
Zwijgend en snel voerden wij de opdracht uit. Dit werd spannend.
'Nu ga ik in de stoel zitten, keurig rechtop, de benen netjes naast elkaar, de handen op schoot.'
Tante ging zitten.
Met mijn broertjes en zusje waren wij met z’n vieren. Mijn moeder was in de keuken bezig en mijn vader was met mijn oudste zus naar de middagdienst in de kerk. Tante ging nooit, maar dat werd gerespecteerd omdat zij vroeger iets had meegemaakt waardoor ze nooit was getrouwd. Zo’n mooie vrouw, zuchtte mijn moeder, maar misschien is ze wel te mooi voor de mannen.
'Nu steek jij een wijsvinger onder mijn linkeroksel, en jij een wijsvinger onder mijn rechteroksel, en jij een wijsvinger onder mijn linkerknieholte en jij een wijsvinger onder mijn rechterknieholte. Je andere hand leg je op je borst'
Dat deden wij en keken tante vol verwachting aan. Wij wisten niet wat er zou komen, maar het was zeker dat er wat zou komen.
'Nu moeten wij gezamenlijk driemaal heel diep zuchten en elkaar diep aankijken. Intussen denken wij allemaal dat ik zodadelijk door jullie met jullie vier vingers over de leuning van de stoel zal worden getild !'
Tante streek even over haar hoofd en zei met overtuiging:
'Ik zal zo licht zijn als een veertje! Het zal doodgewoon zijn.'
Toen keek ze recht voor zich en sloot de ogen.
'Zijn jullie gereed? Ja? Dan tel ik nu langzaam tot drie, dan zuchten wij en dan tillen jullie mij zo hup! over de leuning.'
Langzaam telde tante tot drie. Wij keken elkaar indringend aan en zuchtten driemaal heel diep. Tante zuchtte ook maar met gesloten ogen. Ze had blosjes op haar wangen gekregen.
Na de derde zucht zei tante:
'Nu!'
En wij tilden tante moeiteloos op onze vingers over de leuning en daar stond ze al. Rechtop. Ze was als een veertje zo licht geweest.
Wij waren dol. Dit was nog eens wat. Nog een keer! riep mijn zusje. Maar tante schudde haar hoofd en ging weer zitten. Nee, zei ze, ik kan dit maar één keer, omdat het erg vermoeiend is.
Tevreden keek ze ons aan en zei:
'Zie nu toch eens wat voor een bijzondere krachten er zijn.'
Dat heb ik nooit meer vergeten. Op mijn eigen verjaardag hebben wij het nog eens geprobeerd met Iris, maar zelfs zij was nog veel te zwaar.
Alleen tot vandaag de dag vraag ik mij af of wij ineens bijzonder sterk werden of dat tante zichzelf vederlicht maakte.
Of uit zichzelf bewoog.